Het verslag van de bijeenkomst is deze keer verzorgd door Ellen de Rooij.

Casuïstiek avond 5 april 2007:
Alma van Lieshout zette de planning van de avond uiteen. De casus werd uitgereikt en groepen gingen uit elkaar om van gedachten te wisselen. De casus betrof een jong kind met zeer ernstig letsel. De vraag was een schadereserve op te stellen aan de hand van de casus informatie. Gedurende de gedachtewisseling kregen de groepen aanvullende vragen voorgelegd, waarbij werd gevraagd na te denken over “fondsvorming” in deze vraagstelling.
Vlak voor de pauze werden de flip-overs met antwoorden van de groepen verzameld.

Na de pauze werden de antwoorden van de groepen door Alma van Lieshout kort door genomen. Opvallend was dat in één groep de kosten van een case manager ad € 25.000,– werden gereserveerd en dat een andere groep zich afvroeg of het goed zou zijn periodiek af te wikkelen.
Over de hoogte van de reservering voor smartengeld en kosten van woningaanpassing lagen de visies niet al te ver uiteen. Meer verschil zat er in de reservering voor de posten verzorgingskosten en verlies arbeidsvermogen. De verzorgingskosten werden in de casus mede bepaald door de ouders, die het kind zelf verzorgden maar daardoor 1 van beide banen verloren. De reserveringen op deze post liepen uiteen van 6 ton tot 1,2 miljoen. De reservering voor verlies arbeidsvermogen liep zelfs uiteen van 3 ton tot 1,2 miljoen. Dat kwam niet alleen doordat al dan niet regres was verdisconteerd maar ook door behoorlijke verschillen in jaarschade en looptijd. Door één groep werd een voordeelsverrekening toegepast ivm besparing op bestedingen.

“Fondsvorming”, waarnaar bij de aanvullende vragen werd verwezen, was onderwerp van deafsluitende inleiding van Nikolai Pott van Van Kouterik & Partners.
Sinds 2005 wordt door Hartlief en Tjittes veel aandacht aan dit model van schadebegroting besteed. De vraag blijft hoe het concreet in te vullen. Pott gaf aan dat in nov ’06 een PIV SRO studiedag heeft plaatsgevonden waarbij zijn collega Arnold van Kouterik aan dit onderwerp meer vorm en inhoud heeft proberen te geven; vanavond geeft Pott hierop een vervolg. Hij benadrukt dat zijn verhaal uitsluitend van toepassing is op de casus waarin zeer jonge kinderen zeer ernstig letsel hebben opgelopen.
Wordt het slachtoffer in zo’n situatie recht gedaan met een schadevergoeding gebaseerd op diverse schadeposten (bv verlies arbeidsvermogen, zelfwerkzaamheid) of ben je daarmee, cru gezegd, de “erfgenamen aan het sponsoren”?
Allereerst gaf Pott uitleg aan de gedachte van fondsvorming, vervolgens besteedde hij aandacht aan bedragen ter toelichting van het verhaal.
Verblijf in een AWBZ-instelling nam Pott als uitgangspunt voor zijn verhaal van deze avond. Bij de vergoeding van schade moet dan aan het effect van iteratie worden gedacht: de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor het AWBZ-verblijf die vanaf het achttiende levensjaar moet worden betaald, is afhankelijk van het verzamelinkomen. Als een schadevergoeding wordt uitgekeerd valt dit in box 3 en wordt, over het betreffende vermogen, uitgegaan van fictief rendement, dat leidt tot een hoger (verzamel)inkomen. Dit hogere verzamelinkomen leidt tot een hogere eigen bijdrage. Deze hogere eigen bijdrage moet leiden tot een hogere schadevergoeding, dat op zijn beurt weer leidt tot een hoger verzamelinkomen etc etc. Deze iteratie dooft op een gegeven moment wel uit maar leidt tot significante ophoging van de schade.

Behalve tot het betalen van een eigen bijdrage, leidt verblijf in een AWBZ-instelling tevens tot besparingen op “normale” kosten als die van huisvesting en gas water licht ed.

Hoe kan je concreet tot fondsvorming komen? Door uit te gaan van kosten van levensonderhoud en dus niet het (hypothetisch) inkomen van het kind als uitgangspunt te nemen. Pott merkte in dit kader op dat het zijns inziens de vraag is of de “traditionele” verlies arbeidsvermogen benadering van schadevergoeding wel zo “concreet” is: de uitgangspunten voor een dergelijke traditionele berekening zullen namelijk zeer abstract gevonden worden, bv door uit te gaan van een vergelijkbaar niveau als dat van familieleden (als het ongeval niet had plaats gevonden). Fondsvorming is zijns inziens bovendien sneller en makkelijker vast te stellen, waardoor evt secundaire victimisatie van de ouders voorkomen kan worden.
De kosten van levensonderhoud zijn concreet in te vullen: het Nibud levert goede informatie aan over uitgaven bij bepaalde inkomensgroepen (referentie budgetten). Het is echter mogelijk en noodzakelijk om hier maatwerk voor te leveren, daarvoor pleit Pott.
Daarbij is het redelijk extra kosten in de totale vergoeding op te nemen, te denken valt aan (extra) slijtage kleding en (extra) kosten van vakantie. Verder de eigen bijdrage ivm de opname in een AWBZ-verblijf.
Verrekend kunnen worden de besparingen (ivm de kosten die wegvallen door het verblijf in een AWBZ-instelling) en de Wajong uitkering miv het 18e jaar.

Uit de rekenvoorbeelden volgde dat de schade volgens fondsvorming lager zou kunnen zijn: echter, hoe hoger het inkomensniveau dat wordt gehanteerd (uitsluitend ter bepaling van het uitgavenpatroon), hoe meer de schade toeneemt. Bij zowel de “traditionele’ methode als de methode van fondsvorming speelt het iteratie effect, alleen bij de laatste wat minder door de lagere jaarschade.
Het iteratie effect wordt vermeden door jaarlijks (achteraf) de schade te waarderen en uit te keren.

Dit laatste leidt bij de afsluiting van Pott tot de meeste reactie uit de zaal: is het jaarlijks achteraf bepalen van de schade een redelijk alternatief voor afkoop ineens (gezien het ophogend effect van de iteratie)? De reacties luidden bevestigend, waarbij de levensverwachting en het kunnen inspelen op veranderende omstandigheden en op wijzigingen in het sociale stelsel genoemd werden. Als bezwaar werd geuit de ervaring dat beide partijen, zowel verzekeraar als (ouders van ) slachtoffer, liever uit elkaar gaan op een gegeven moment. Verder vroeg men zich af of de fiscus geen bezwaar heeft; dit blijkt niet zo te zijn als men de schade daadwerkelijk jaarlijks achteraf vast stelt en uitkeert (ipv in één vast stelt maar jaarlijks uitkeert).
Op de andere afsluitende vraag van Pott, of de zaal fondsvorming als redelijk en billijk alternatief ziet voor de traditionele methode, werd eigenlijk alleen bevestigend geantwoord; Pott heeft dus een helder betoog gehouden!

De voorzitter dankte Nikolai Pott en de casuïstiek commissie voor de invulling van de avond.