Verjaring is vastgelegd in diverse regelingen, onder andere in art 3:307-311 BW, in Boek 7 BW en in de WAM.
Er zijn twee soorten verjaring t.w. verkrijgende verjaring en bevrijdende (of extinctieve) verjaring. Verkrijgende verjaring is voor het schadebedrijf niet zo relevant. Bevrijdende verjaring heeft een natuurlijke verbintenis tot gevolg. Het vorderingsrecht blijft wel bestaan, maar de rechtsvordering gaat teniet, dus zijn er geen middelen
meer om de prestatie af te dwingen. Als de verbintenis na de verjaring toch wordt nagekomen, is de prestatie
niet onverschuldigd. De schuldenaar moet een beroep op verjaring doen (art 3:322 BW), de rechter mag nooit ambtshalve verjaring toepassen. Met verjaring is rechtszekerheid gebaat en in praktische zin is het van belang omdat bewijslevering met het verstrijken van de tijd onbetrouwbaarder wordt en omdat stukken niet eeuwig bewaard hoeven te worden.
Er zijn verschillende verjaringstermijnen. De hoofdregel is 20 jaar, maar door de vele bijzondere korte termijnen lijkt de hoofdregel een uitzondering.
Korte termijnen: – nakoming verbintenis tot geven of doen, – betaling periodieke schulden, – onverschuldigde betaling, – schadevergoeding, – ontbinding, herstel tekortkoming, ongedaanmaking bij ontbinding, – vordering op grond van non-conformiteit bij koop, – vordering tegen een WAM verzekeraar, – vordering tot nakoming op grond van een verzekeringsovereenkomst en nog diverse andere bepalingen (aanvaring, schade bij vervoersovereenkomst en bijzondere wetten).
Lange termijnen: – de standaard termijn van 20 jaar, – bij schadevergoedingsvorderingen (20 jaar- 30 jaar- voor bepaalde gevallen van letselschade geen lange termijn) en diverse bijzondere bepalingen (bijv. cultuurgoederen).
Een verbintenis tot nakoming ingevolge art 3:307 BW kent een termijn van 5 jaar en begint op de dag volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (bijvoorbeeld bij ziektekosten en uwv vorderingen, vanaf het moment van het ontstaan van de vordering!).
Betaling van periodieke schulden kent een termijn van 5 jaar conform art 3:308 BW en geldt voor: – rente (ook wettelijke rente verjaard dus), – dividenden, – huren, – pachten, – lijfrenten en voor het overige alles wat bij termijn van gelijk aan of korter dan een jaar verschuldigd is. De termijn begint te lopen volgend op de dag waarop de vordering opeisbaar is.
Onverschuldigde betaling is geregeld in art 3:309 BW en kent een termijn van 5 jaar beginnend na de dag waarop de schuldeiser bekend is geworden met het bestaan van zijn vordering en de persoon van de ontvanger. In ieder geval is de verjaringstermijn 20 jaar na het ontstaan van de vordering.
Een van de belangrijkste verjaringsregelingen is die bij schadevergoeding, art 3:310 BW. Dit is overigens ook de meest gecompliceerde regeling. De termijnen zijn kort: – 5 jaar, – 5 jaar na meerderjarigheid en ook verjaringstermijnen uit het Strafrecht. De lange termijnen zijn 20 en 30 jaar.
De korte termijn van 5 jaar voor schadevergoeding vangt aan na de dag waarop de schuldeiser bekend is met de schade en de daarvoor aansprakelijke partij. Er is veel jurisprudentie over de aanvang van de korte termijn omdat onduidelijkheid bestaat over de vragen: – wanneer bekendheid met de schade en – wanneer bekendheid met de aansprakelijke partij. De korte termijn wordt o.a. beïnvloed door de billijkheid, HR 31-10-03 NJ 06, 112 (termijn vangt aan indien de benadeelde daadwerkelijk is staat is een rechtsvordering in te stellen) en HR 27-5-05, NJ 06, 114 (bij medische schade begint de termijn eerst bij voldoende zekerheid dat het letsel (mede) het gevolg is van foutief handelen). De korte termijn heeft sinds 1 februari 2004 een uitgestelde werking voor minderjarige slachtoffers, de termijn gaat lopen op het moment dat zij meerderjarig worden ervan uitgaande dat zij voordien al bekend waren met de aansprakelijke persoon en de schade. Als de schade al finaal is geregeld op minderjarige leeftijd met machtiging door de kantonrechter, geldt de uitgestelde werking niet meer.
De lange termijn voor schadevergoeding is 20 jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis en voor milieuschade/gevaarlijke stoffen is dit 30 jaar. Vanaf 1 februari 2004 geldt geen lange termijn bij letselschade en overlijdensschade (lid 5 van art 3:310 BW) en nooit kortere termijnen voor minderjarige slachtoffers van zedenmisdrijven (Sv 3:310 lid 4).
Inzake asbestschades is er nogal wat jurisprudentie o.a. ingeval van constatering van de schade nadat de lange termijn is verstreken. De Hoge Raad heeft inmiddels haar gezichtspunten geformuleerd over de redelijkheid en billijkheid terzake.
Ontbinding en herstel zijn geregeld in art 3:311 BW, de termijn is 5 jaar na de dag waarop de schuldeiser met de tekortkoming bekend is geworden en in ieder geval verjaring na 20 jaar na het ontstaan van de tekortkoming zelf.
Voor productaansprakelijkheid, 6:185 en 6:191 BW vangt de termijn van 3 jaar aan op het moment van bekendheid met de schade en het gebrek van het product en als de identiteit van de producent bekend is.
Ingeval van een koopovereenkomst verjaren vorderingen op grond van non-conformiteit volgens art 7:23 lid 2 BW na 2 jaar en er is sprake van een klachtplicht vastgelegd in 7:23 lid 1 BW. In art 6:89 BW is een algemene regel opgenomen voor het indienen van een klacht.
Stuiting van de verjaring heeft tot gevolg dat een nieuwe termijn aanvangt. De wijzen van stuiten zijn: – erkenning, – instellen van een vordering of een schriftelijke aanmaning of mededeling.
Stuiting door erkenning is geregeld in 3:318 BW, wel gaat een nieuwe verjaringstermijn lopen vanaf het moment van erkenning. Een voorschotbetaling kan overigens ook als impliciete erkenning worden gezien.
Stuiting door een daad van rechtsvervolging conform 3:316 BW levert geen nieuwe termijn op. De vordering blijft dus gestuit tijdens de procedure.
Stuiting door een aanmaning of mededeling (ondubbelzinnige mededeling dat de schuldeiser zich het recht op nakoming voorbehoudt), zie 3:317 BW heeft tot gevolg dat een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen. Wel dient de aanmaning of mededeling per aangetekende brief verstuurd te worden, alsmede een afschrift per gewone post en bij voorkeur ook nog per fax met een verzendbevestiging.
De verjaringstermijn in de WAM is 3 jaar en vangt aan op het moment van het ongeval. Handelingen die de verjaring jegens de verzekeraar stuiten, stuiten deze ook jegens de verzekerde en vice versa. Iedere onderhandeling stuit de verjaring. Een nieuwe termijn gaat pas lopen bij het afbreken van de onderhandelingen met een deurwaardersexploot of met een aangetekende brief. Overigens kan een WAM vordering verjaard zijn, maar een vordering tegen de aansprakelijke bestuurder verjaard pas na 5 jaar (185 WVW/6:162 BW).
Per 1 januari 2006 is in 7:942 BW de verjaring inzake een vordering uit een verzekeringsovereenkomst (niet voor WAM-zaken) geregeld met een basistermijn van 3 jaar, beginnend na de dag waarop de eiser bekend werd met de opeisbaarheid van zijn vordering. Bij aansprakelijkheidsverzekeringen geldt een extra termijn en wel 6 maanden nadat de vordering jegens de verzekerde is ingesteld. Nog onduidelijk is wat het moment van het instellen van een vordering is, is dit de aansprakelijkstelling of een dagvaarding?
De verjaring kan worden gestuit met een schriftelijke mededeling waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Het gevolg is dat de verjaring is en blijft gestuit, in beginsel vangt geen nieuwe termijn aan. Een nieuwe termijn van 3 jaar gaat wel in na erkenning door de verzekeraar. Bij een afwijzing door de verzekeraar geldt een verjaringstermijn van 6 maanden, mits schriftelijk, aangetekend en ondubbelzinnig wordt afgewezen met een verwijzing naar de 6 maandstermijn.
De avond werd afgesloten met een dankwoord aan Peter Knijp, die in staat is gebleken de complexiteit van verjaring vooral helder maar ook boeiend toe te lichten.