Op donderdag 4 september 2008 vond de eerste NIS bijeenkomst van het nieuwe seizoen plaats. De locatie was in Leusden bij Van der Valk en de gastheer voor deze keer was de NLE. Het onderwerp van die avond was de buitengerechtelijke kosten en de PIV overeenkomst. Als sprekers waren aanwezig de heer Y. Drost van Drost Letselschade en de heer A. van Iwaarden van Achmea. We mochten meer dan 90 leden en introducés verwelkomen.
Beide sprekers hadden een presentatie voorbereid en brachten deze vol vuur aan de toehoorders. Hieronder volgen de presentatie van beide heren in onverkorte vorm:
Yme Drost:
“Vandaag gaan wij het hebben over de buitengerechtelijke kosten. Levensader voor de NLE-leden. Bron van ergernis voor zowel belangenbehartigers, als verzekeraars. Niet geijkt, makkelijk te manipuleren. Drukmiddel voor verzekeraars en zo zijn er natuurlijk vele kwalificaties te noemen. Over de buitengerechtelijke kosten is al veel gezegd en geschreven. Er is inmiddels een PIV-staffel, maar ondanks dat zijn de problemen nog steeds niet opgelost. Hoe dat kan en wat mogelijke oplossingen zijn, daar gaan wij het vanavond over hebben. Daarbij wil ik, zonder omhaal van woorden, zaken benoemen, zonder de intentie te willen hebben negatief te zijn.
Laten we eerst maar ronduit onderkennen dat daar waar het om geld gaat, er altijd problemen zijn en er altijd problemen zullen blijven. Zaak is om door middel van goede afspraken de discussie over geld, in casu de buitengerechtelijke kosten, tot een minimum te beperken.
Verzekeraars willen niet teveel betalen. Belangenbehartigers willen voldoende ontvangen. Ik lijd al vele jaren aan DSS, een aandoening die, in tegenstelling tot andere syndromen, gemakkelijk te genezen is. Je hoeft voor de genezing niet eens naar de dokter.
DSS, het Debiteuren Stress Syndroom. Voor een helder begrip wil ik hier vanavond wel duidelijk maken dat, als het om mijn bedrijf gaat, ik continue geconfronteerd word met een debiteurenpositie zo tussen de anderhalf en twee miljoen euro. Dat dat geen pretje is, behoeft denk ik geen betoog. En ik ben niet de enige. Het is helaas symptomatisch voor de branche. Hoe heeft het zo ver kunnen komen en wat kunnen wij er aan doen?
Duidelijk is dat als er een te hoge debiteurenstand is, de vrije bedrijfsvoering in het geding kan zijn. Wie bestuurt dan nog het bedrijf? De directeur-aandeelhouder, de verzekeraar? Maakt een kat in het nauw geen rare sprongen? Hoe onafhankelijk zijn wij nog ten opzichte van onze cliënt? Staat zijn doel nog voorop, of is het zaak dat wij als belangen-behartigers ons hoofd boven water houden? Doen wij concessies om de debiteurenstand te beteugelen en daarmee wellicht de cliënt tekort? Onwenselijke situaties dus. En als dat gebeurt, strijdig met het tuchtrecht. Zowel met dat van letselschade-experts als letselschade-advocaten.
Er wordt veel gesproken. Er wordt al jaren gesproken, maar dè oplossing voor het BGK probleem is er tot op de dag van vandaag nog steeds niet. Ja, we hebben een PIV-staffel, maar in wiens belang is dat? Verzekeraars weten waar zij aan toe zijn. Ja, belangenbehartigers ook. Maar die cliënt met een ingewikkelde, maar in geld uitgedrukt, kleine zaak, is die wel gebaat bij de PIV-staffel? Is hij überhaupt wel gebaat bij een staffel?
Is zijn belangenbehartiger wel bereid tot het uiterste te gaan? De vergoeding voor zijn werkzaamheden staat immers al vast. Hoeveel hij ook doet en hoe hij zich ook inspant. Dat kan toch niet de bedoeling zijn!
Hoewel nooit uitgesproken, behoeft het mijns inziens geen betoog dat door verzekeraars onderling over dit voordeel gesproken is. Een vast bedrag voor de buitengerechtelijke kosten beperkt niet alleen de schadelast ten aanzien van die kosten, maar waarschijnlijk ook de totale schadelast. En zo is en blijven de buitengerechtelijke kosten onderdeel van politiek handelen.
Vanaf het begin, tot de dag van vandaag, heb ik binnen de PIV-Commissie Buitengerechtelijke Kosten meegesproken over de oplossing van het BGK-probleem. Als ik op die periode terugkijk, dan moet ik zeggen dat het allemaal te lang geduurd heeft, maar dat er toch zeker ook vooruitgang is geboekt. Ronduit tegenvallend is de hoogte van de PIV-staffel en het voorschot van € 5.000,- inclusief BTW.
De vergoeding is te krap bemeten en geeft de halers onvoldoende de mogelijkheid om goede kwaliteit te leveren. En dat zou toch een zorg moeten zijn voor ons allemaal: halers en betalers.
Woekerpolissen, hoge beloningen voor assurantietussenpersonen. We weten het inmiddels allemaal. Verzekeraars en mensen die voor hen werken, worden goed beloond, zeer goed beloond, maar mensen die ’tegen’ verzekeraars werken komen er kennelijk minder vanaf.
Er is discussie over de nota’s van belangenbehartigers. De uurtarieven zijn te hoog en er wordt, zo stelt men, te veel geschreven. De betaling van de ingediende nota’s laat gemiddeld tot een jaar op zich wachten.
Maar belangenbehartigers, laten wij de hand ook eens in eigen boezem steken. Is het niet makkelijk schrijven als de verzekeraar toch wel betaalt? Is het trappen op de rem door verzekeraars niet mede daardoor veroorzaakt?
De discussie gaat te vaak over de hoogte van het uurtarief. Maar dat is naar mijn stellige overtuiging niet het grote probleem. Er zal veel meer gekeken moeten worden naar redelijke tijdsbesteding. Ik besef overigens dat de controle daarop lastig is.
Onlangs is er een onderzoek geweest naar de buitengerechtelijke kosten door professor Faure. Een onderzoek in opdracht van het PIV, waarvan de resultaten bij voorbaat al vaststonden. Niet omdat die resultaten gemanipuleerd zijn, maar omdat het mijns inziens vragen was naar een al bekende weg. Wat het PIV wilde, was een gezaghebbend rapport, waarmee men de discussie over de buitengerechtelijke kosten wilde beïnvloeden.
En wat ik al eens voorspelde, gebeurde. Het PIV stelde, met het rapport van Faure in de hand, dat het toch ongehoord was dat de kosten van belangenbehartigers, althans de uurtarieven, de afgelopen zes jaar met ongeveer 24% waren gestegen. Twee keer zo veel als je op grond van de inflatie mocht verwachten. Mijns inziens een te eenzijdige kijk op de problematiek in een markt die nog maar sinds het Drenth-arrest uit 1987 in ontwikkeling is. Belangenbehartigers voelen zich in de hoek gezet. Ondanks hun, in de ogen van de verzekeraars, te hoge uurtarieven, zijn zij financieel niet in staat om door een hoogleraar te laten onderzoeken hoe de stijging van de uurtarieven werkelijk verklaard moet worden.
Als ik zelf de zes jaar bekijk, waarop het onderzoek betrekking heeft, dan zijn de oorzaken van de stijging van de uurtarieven mij wel duidelijk. Binnen de beroepsgroep zie je een toename van de professionalisering. Er wordt onder meer geïnvesteerd in automatiseringsystemen, opleidingen en toegenomen debiteurenstanden moeten worden gefinancierd. Ook het anticiperen op de invoering van de Code van Tilburg, het Keurmerk Letselschade (de NLE liep met haar regelgeving daar al op vooruit) en de controle daarop, hebben geleid tot een toename van de bedrijfskosten. Verder hebben de letselschade-experts ongetwijfeld compensatie gezocht in hun uurtarieven voor het ‘mag het een onsje minder’ argument van verzekeraars. Daarnaast is er sprake van een behoorlijke stijging van de loonkosten. Die stijging valt onder meer te verklaren doordat ook letselschade-experts, althans de werkgevers onder hen, zich willen voorzien van goed personeel. Je moet dan concurreren met de toch wel hoge salarissen en de daarbij behorende secundaire arbeidsvoorwaarden van verzekeraars. Dat mede daardoor de loonkosten bij letselschadebureaus omhoog gaan, is dan ook niet vreemd. Ja, dat dek je niet af door meer uren te schrijven. De enige manier om dat af te dekken is een stijging van de uurtarieven. En er zijn denk ik nog wel meer economische bedrijfsfactoren te noemen, die de stijging van de uurtarieven verklaren. Hogere bedrijfswinsten heb ik in ieder geval niet gezien.
Dat WA-bureaus, die optreden voor verzekeraars, ondanks hun lagere uurtarieven, meer verdienen dan de experts aan de zijde van slachtoffers, is een publiek geheim. Dat komt bijvoorbeeld doordat hun nota’s vlot betaald worden, hun reistijd volledig wordt vergoed en de productieve uren per dag beduidend hoger zijn, doordat zij slechts een deel van de werkzaamheden in een dossier behoeven te verrichten.
Ik benoem dit expliciet, omdat een vergelijking met de uurtarieven van WA-bureaus niet juist is, daar waar die vergelijking het doel heeft de hoogte van de uurtarieven van belangenbehartigers te bestrijden.
Ook is het zaak dat de vergoeding van uurtarieven van letselschadeadvocaten en letselschade-experts gelijk wordt getrokken. Daar waar mensen hetzelfde buitengerechtelijke werk verrichten, bestaat er geen reden om onderscheid te maken in de hoogte van de te declareren uurtarieven. Een letselschadeadvocaat is per definitie niet deskundiger dan een letselschade-expert en omgekeerd.
De groenteboer die advocaat is, vindt in dat laatste toch ook geen reden om zijn appels duurder te verkopen dan zijn collega’s? Of dichter bij huis, is het redelijk dat een brandexpert die tevens advocaat is, hogere tarieven vraagt voor het zelfde werk? Zolang die tariefsongelijkheid in stand blijft, zullen letselschade-experts zich terecht tekort gedaan voelen. Ook daarin ligt naar mijn vaste overtuiging een deel van de verklaring waarom de uurtarieven van belangenbehartigers, niet zijnde advocaat, gestegen zijn.
Verzekeraars zijn van oordeel dat we vaak teveel tijd aan een dossier besteden, dat we het sneller en effectiever kunnen en moeten doen, dat door de hantering van de PIV-staffel de snelheid en effectiviteit in een dossier wordt bevorderd en dat slachtoffers daarbij gebaat zijn. Ik onderschrijf, met het Landelijk Bureau Slachtofferhulp, dat slachtoffers er bij gebaat zijn, als dossiers sneller worden afgewikkeld, maar de argumentatie moet wel in het juiste perspectief worden gezien.
Onlangs overkwam mij in dit verband nog iets bijzonders.
Voor de zomervakantie meldde een letselschade-expert zich bij mij, die normaal gesproken optreedt aan de zijde van verzekeraars. Hij had een afgesloten dossier van ons beoordeeld en was van oordeel dat de behandelaar dat niet goed had gedaan en kondigde een aansprakelijkheidstelling aan. In het dossier zaten, zo stelde hij, geen gedetailleerde berekeningen van de schade en ook bevond er zich geen brief in het dossier, waarin de klant uitgebreid over de voor- en nadelen van het voorstel van de verzekeraar op de hoogte werd gesteld. Daardoor had de cliënt, zo stelde hij, geen weloverwogen oordeel kunnen maken, of de aangeboden schadevergoeding door hem wel of niet geaccepteerd zou moeten worden. Dat een en ander met de cliënt besproken was en kort beschreven, was niet genoeg. Wel deelde hij nog mee dat het niet nodig was om mijn verzekeraar in te schakelen, omdat de vordering tot aanvullende schadevergoeding (kleiner dan € 5.000,- op een schade van ongeveer € 45.000,-) zich zou beperken tot het eigen risico.
Collega’s, een geschenk uit de hemel, voor hen die vinden dat er meer uren in een dossier geschreven kunnen worden. Wij moeten ons werk als letselschade-experts dus kennelijk (nog) beter en nauwgezetter doen.
Wat we van dit voorbeeld ook kunnen leren, is dat als de PIV-staffel onvoldoende prikkels geeft om een letselschadezaak op een voor het slachtoffer goede en zorgvuldige manier af te wikkelen en/of gaat leiden tot aansprakelijkheidsstellingen, de PIV-staffel zijn doel voorbij schiet. De belangen van het slachtoffer moeten immers in alles voorop staan.
Mijn kantoor doet, v.w.b. zaken met een belang groter dan € 75.000,-, niet mee met de PIV-staffel. De verzekeraars zijn in het kader van de PIV-overeenkomst een inspanningsverbintenis aangegaan om in zaken die niet onder de PIV-staffel vallen, adequaat te betalen. Duidelijk voor mij is dat die afspraak niet functioneert.
Een PIV-verzekeraar die onlangs op non-betalingen werd aangesproken, meldde dat zij wel vlotter zou willen betalen, ook tegen een van tevoren afgesproken uurtarief van € 190,- excl. BTW, maar dat ons kantoor toch moest begrijpen dat er wel een bepaald vertrouwen moest groeien, dat verzekeraars er toe zal brengen nota’s vlot te betalen. Mensen, dan vraag ik u …
Geeft het vertrouwen dat ik verzekeraars geef om met de PIV-staffel mee te doen, bijvoorbeeld dat de verzekeraar niet onnodig moeilijk doet, niet recht op een wederkerige reactie van vertrouwen? De reactie van de betreffende verzekeraar heeft mij in dat licht bezien dan ook uitermate verbaasd. Helaas is dit voorbeeld niet beperkt tot die ene verzekeraar.
Een ander niet wenselijk aspect, waarmee ik meer dan eens mee wordt geconfronteerd, is de niet aan de PIV-overeenkomst deelnemende verzekeraar, die de staffel wil hanteren als de BGK er boven zit, maar laat rusten als de BGK lager is dan de staffel. De staffel krijgt dan de status van maximale norm voor de hele markt en dat lijkt mij nu net niet de bedoeling. Dat verzekeraars dat wel nastreven behoeft geen betoog.
Maar goed, ook ik realiseer mij dat door het roepen van dit soort feiten en omstandigheden de oplossing van de BGK-problematiek, de echte oplossing van die problematiek, niet veel dichterbij komt. Duidelijk mag zijn dat een staffel voor een vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die louter en alleen gekoppeld is aan de hoogte van de schade, geen recht doet aan de omstandigheden van het geval. Er zal in mijn beleving gezocht moeten worden naar één of meerdere andere objectieve factoren, die in de formule verwerkt moeten worden om tot een betere, eerlijkere, vaststelling van genormeerde buitengerechtelijke kosten te komen.
Daarnaast zal er gekeken moeten worden in hoeverre uurtarieven, zo nodig meer dan de looninflatie, zouden moeten worden aangepast om te voorkomen dat belangenbehartigers op achterstand komen en op een gegeven moment financieel niet meer in staat zullen zijn om die kwaliteit te leveren die het slachtoffer verdient. Want daar ligt toch ons gemeenschappelijk belang.
Het normeren van buitengerechtelijke kosten zoals dat op dit moment in de PIV-staffel gebeurt, zou ook wel eens op gespannen voet kunnen staan met het mededingingsrecht. Er is immers een vaste prijsafspraak gemaakt. De verzekeraar betaalt iedere deelnemende belangenbehartiger eenzelfde staffelbedrag en die belangenbehartiger kan, mede ook op grond van het Keurmerk Letselschade, niet meer bij zijn cliënt aankloppen om de meer bestede uren betaald te krijgen. Onderling afgestemd gedrag dus op basis van de prijs. Afgezien daarvan, ook overigens naar mijn mening een merkwaardig systeem van honorering. Zal het ooit zover komen dat wij in onze hoedanigheid van consumenten de prijzen van onze leveranciers vaststellen? Te beginnen, om dicht bij huis te blijven, de verzekeringspremies? U mag het zeggen!
Feitelijk zou ik er mede daarom voor willen pleiten om de PIV-gedachte intact te laten, maar de PIV-staffel te laten vervallen. Immers, in de aanloop naar het ontstaan van de PIV-staffel bleek dat de ingediende declaraties van de belangenbehartigers in de pas liepen met het gehouden onderzoek naar de gemiddelde kosten buiten rechte, per dossier gebonden aan een bepaald schadebedrag. Hoe dat zich verhoudt met het onderzoek van prof. Faure is mij nog onduidelijk, maar dat terzijde.
Er was dus en daar gaat het mij om, kennelijk helemaal geen aanleiding om een staffel te introduceren. Alles pleit er dan ook voor – weliswaar met aanpassing van het voorschotbedrag – over te stappen naar wat inmiddels het ‘Univé-model’ is gaan heten: het achteraf toetsen van de buitengerechtelijke kosten aan artikel 6:96 en dus geen staffel.
Als het ‘Univé-model’ niet acceptabel is, zou de oplossing ook kunnen liggen in het navolgende voorstel, dat deze week in de aanloop naar de bijeenkomst van vandaag bij mij opkwam. Ik heb mij daarbij laten leiden door het zoeken naar een compromis tussen enerzijds de huidige PIV staffel en anderzijds het ‘Univé-model’.
De oplossing zou er dan als volgt uitzien:
Uit het rapport van professor Faure blijkt dat het gemiddelde uurloon dat in letselschadezaken in rekening wordt gebracht € 185,90 exclusief BTW en exclusief kantoorkosten is. Voor het gemak zal ik het gemiddelde uurtarief verhogen met 6% kantoorkosten, zodat de kantoorkosten daarmee uit de discussie geëlimineerd zijn.
€ 185,90 x 1,06 levert een gecorrigeerd uurtarief op van € 197,05 exclusief BTW.
Alle PIV-staffelbedragen exclusief BTW worden vervolgens gedeeld door dit uursalaris van € 197,05. Dit levert dan een tabel op waar, naast het belang van de zaak, het honorarium conform de PIV-staffel staat en het aantal te werken uren.
Bij de eindafwikkeling van het dossier wordt dan gekeken hoeveel uren de belangenbehartiger daadwerkelijk heeft besteed. De meer of mindere uren worden vervolgens, respectievelijk bij het staffelbedrag opgeteld, dan wel er vanaf getrokken. En dat dan tegen een uurvergoeding van 70% van het gemiddelde uurtarief, exclusief BTW.
Dat uurtarief van 70% van € 197,05 is € 137,94. Beter is 70% te nemen van het door de belangenbehartiger gehanteerde uurtarief om mogelijke problemen met de NMA te elimineren.
Een dergelijk model doet naar mijn mening recht aan alle partijen. De belangenbehartiger zal uitkijken om ongebreideld veel uren te schrijven, omdat de uren boven het gemiddelde maar voor 70% worden vergoed. Dat is gelijktijdig een bescherming voor de verzekeraar. De verzekeraar hoeft dan immers niet meer zo bevreesd te zijn dat belangenbehartigers te veel uren zullen besteden, wat daar overigens ook van zij. Het slachtoffer op zijn beurt hoeft niet bang te zijn dat, als het gemiddeld aantal te besteden uren gepasseerd is, de belangenbehartiger niets meer voor hem zal doen. Met het systeem van de huidige staffel, zou die angst er wel kunnen zijn. Immers, nu leveren de extra uren geen enkele beloning op. Als er minder uren zijn besteed dan het gemiddelde, dan wordt die minder bestede tijd – volgens de hier voorgestelde formule – in mindering gebracht, dus ook op basis van 70% van het uurtarief.
Wel ben ik van oordeel dat, voordat met dit model wordt gewerkt, de basisstaffel zal moeten worden aangepast. De staffel is op dit moment te krap bemeten. Een belemmering die snel moet worden opgelost om toetreding van anderen mogelijk te maken en te voorkomen dat huidige deelnemers zullen afhaken. Naar schatting komen belangenbehartigers op PIV-zaken gemiddeld ongeveer 10% tekort. Ook het onderzoek van professor Faure zou bij de opstelling van een nieuwe staffel wellicht zijn diensten kunnen bewijzen. Ook zou ik willen pleiten voor een verhoging van het voorschot op de BGK naar een bedrag van tenminste
€ 5.000,- exclusief btw, omdat uit de praktijk namelijk inmiddels blijkt dat, daar waar het debiteurenprobleem deels wordt opgelost, er een onderhanden werk probleem ontstaat. Dat is bij een bank nog slechter te financieren dan een hoge debiteurenpositie.
Ik merk nadrukkelijk op dat het hier door mij geopperde idee een eigen voorstel is en geen voorstel van de NLE. Dat geeft ook de NLE-leden de ruimte met elkaar van gedachten te wisselen over de wenselijkheid van een oplossing in de richting zoals ik zojuist heb bepleit.
Eén ding moeten we vandaag sowieso met elkaar eens zijn. Alles moet gericht zijn op het belang van het slachtoffer. Zijn schade moet worden vergoed. Daarbij heeft hij hulp nodig van professionals. Die professionals, of ze nu aan de zijde van verzekeraars of aan de zijde van het slachtoffer werken, hebben recht op een zodanige beloning dat ze hun werk goed en in onafhankelijkheid van de wederpartij kunnen uitoefenen.
Arjen van Iwaarden:
Arjen bracht zijn presentatie door middel van een aantal sheets. De kern van zijn betoog treft u hieronder aan.
“Buitengerechtelijke kosten,
Zuiverheid of pragmatiek that is the question?
Status van de BGK
Sinds het Drenth-arrest moeten we er aan geloven.
Redelijke kosten moeten worden vergoed.
Met de oplossing is een nieuw probleem ontstaan. Wat is redelijk?
De wet helpt niet echt.
Jurisprudentie geeft ruimte om te discussiëren.
Discussie leidt tot grotere kans op een `vastloper´
Aparte schadepost
Vreemde eend in de bijt.
In praktijk schadepost die benadeelde in financiële zin niet direct raakt.
Discussiepost tussen WA en BBH.
Toch heeft benadeelde er last van.
Het kan de schaderegelingsfeer in een dossier verzieken.
Oplossingsrichtingen
We laten de BGK weer een eigen schadepost van de benadeelde worden.
Wenselijk? Nou nee!
We regelen het pragmatisch.
Niet primair vanuit eigen belang maar vanwege het belang van het slachtoffer.
Nieuwe PIV-BGK overeenkomst
Kern
Combinatie oud Piv en Univé-variant
Dus voorschot bij aanvang en afrekenen volgens een tabel.
Een paar specifieke kostenposten mogen afzonderlijk in rekening gebracht worden.
Nieuwe PIV-BGK overeenkomst
Beste van beiden.
Geen discussie meer nodig.
Kans dat een zaak vertraagd door BGK-discussie is weg.
Lijkt dus ideaal.
Nieuwe PIV-BGK overeenkomst
Bezwaren:
Principieel:
Geen juiste beloning voor een zaak.
Financieel:
De tabel levert onvoldoende op.
Wat levert het op
Bij € 10.000 BGK = 33 %
Bij € 30.000 BGK = 19 %
Bij € 50.000 BGK = 16 %
Bij € 75.000 BGK = 18 %
Bij € 100.000 BGK = 18 %
Bij € 200.000 BGK = 15 %
Bij € 250.000 BGK = 14 %
Werkt het
JA
Geen tijd verloren door BGK-discussie.
Geen transactiekosten
Fractioneel kortere doorlooptijden
Schaderegeling gericht op benadeelde
Feitjes:
Van de paar honderd zaken die volgens BGK-ovk zijn afgewikkeld maar in 1 serieus klachten. De geschillencommisie heeft geen werk
Nog te doen
Beleid ontwikkelen ten aanzien van BBH die niet volgens overeenkomst wensen te werken.
PIV-overeenkomst als referentiekader gebruiken voor de weging van buitengerechtelijke kosten.
Differentiatie ?
Samenvatting van de discussie na de beide inleidingen
Dat beide heren het niet volledig met elkaar eens waren bleek vervolgens uit de korte repliek en dupliek die tussen beide heren plaatsvond vòòr de pauze.
Na de pauze hebben we plenair nog kunnen discussiëren met de beide sprekers. Daarbij kwamen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde.
Het PIV-convenant kent een extra bedrag van € 500,00 toe als de GBL (Gedragscode Behandeling Letselschade) van toepassing wordt verklaard. Er ontspint een discussie over de extra werkzaamheden voortvloeiend uit de GBL en de daaraan gerelateerde beloning. Zoals bijvoorbeeld twee bezoeken per jaar aan het slachtoffer.
Yme heeft de ervaring dat er bij tussentijds declareren moeilijk wordt gedaan, maar bij de eindafwikkeling doet deze discussie zich niet of nauwelijks voor. Dus de staffel is daarom ook niet nodig volgens Yme. Uit de zaal komt de vraag waarom er niet tussentijds betaald wordt en dan zonder discussie. Daarmee wordt t.a.v. de doorlooptijd winst geboekt.
Antwoord Arjen: ja, maar dit geeft frustratie bij de behandelaar.
Oplossing Yme: dit kan worden opgelost met een rekening-courant verhouding met de verzekeraar, maar hier wil de verzekeraar niet aan.
Arjen benadrukt dat de verhouding uurtje-factuurtje niet juist is. Het gaat om het dossier, wat is het belang van de zaak? Vanuit de zaal komt de opmerking, dat er geen staffel zou moeten gelden op basis van het belang van de zaak, maar op basis van de complexiteit van de zaak. Ook komt uit de zaal de opmerking, dat er een controverse is: 3 jaar geleden adviseerde de NLE iedereen om de staffel te tekenen. Op een gegeven moment is er kritiek op de staffel vanuit de letselwereld gekomen. De NLE staat nu niet meer achter de staffel. Er volgt een stevige discussie. De vraag wordt gesteld of het standpunt van Yme het standpunt van de NLE is.
Yme geeft aan dat de PIV-staffel inderdaad de instemming van de NLE had. Echter, er doen zich nu wel problemen voor bij NLE-leden. Men komt over het algemeen 10% tekort. De PIV-staffel moet worden verhoogd. Hans Noordsij wijst er op dat de PIV-staffel destijds is aangenomen, omdat het een stap vooruit betekende. Maar dat betekent niet, dat er nu niet kritisch naar de staffel wordt gekeken.
Vanuit de zaal wordt de opmerking gemaakt, dat de aansprakelijkheidsdiscussie nu in een nieuw convenant komt. In het eerste PIV convenant was die discussie buiten de staffel gehouden en in de huidige versie zit dat traject in de staffel. Deze opmerking intrigeert Arjen. De staffel was juist gebaseerd op meer vertrouwen tussen verzekeraars en belangenbehartigers.
De verzekeraars denken na over hoe om te gaan met het de Keurmerk aspecten. Het Keurmerk vraagt ontegenzeggelijk meer werk van belangenbehartigers en ook (rechtsbijstand)verzekeraars. Is een hogere staffel mogelijk, wenselijk of noodzakelijk? Verzekeraars en belangenbehartigers zullen hier in het komende PIV BGK overleg verder over spreken.
Tot zover de samengevatte weergave van het onderwerp en de avondbijeenkomst. De dagvoorzitter refereerde aan een artikel van één van de NIS leden van ongeveer 8 jaar geleden. De titel van dat artikel was “BGK, een splijtzwam in de letselschaderegeling”. Deze titel behoeft voor wat betreft de strekking van de inhoud geen nader betoog. Vastgesteld mag worden dat de buitengerechtelijke kosten nog steeds een prominente rol hebben in het letselschadeproces. Het vertrouwen tussen verzekeraars en belangenbehartigers is de laatste jaren zeker toegenomen. Het moet daarom mogelijk zijn om een nog betere manier te vinden om de buitengerechtelijke kosten op een nog betere manier met elkaar te regelen. Binnen een vereniging als het NIS, waar de halers en de brengers als vaklieden met elkaar kennis en vaardigheden delen, kan daaraan worden bijgedragen.
Met dank aan Arjen van Iwaarden, Yme Drost en de NLE.
A.J.L. Stegerhoek, dagvoorzitter