Inleiding d.d. 01 februari 2007: WMO door Margreeth Bakema van Argonaut.
De WMO maakt onderdeel uit van een brede herstructurering van de gezondheidszorg. Doel van de herstructurering is het komen tot een bestendig samenhangend en solidair stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. De herstructurering is ingegeven door o.a. een toenemende zorgvraag, extramuralisering en een te grote diversiteit van regelingen.
De toenemende zorgvraag en de hoge kosten daarvan, alsmede het tekort aan verzorgenden en de wens van cliënten voor zorg in de eigen woonomgeving maakten dat de bestaande regelingen onvoldoende soelaas boden.
Voor de vorming van het nieuwe stelsel zijn de volgende maatschappelijke doelen geformuleerd:
• Mensen zijn zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk.
• Solidariteit in de samenleving (ook financieel).
• Ondersteunen en (zo volwaardig mogelijk) deelnemen in de samenleving.
• Goede zorg voor mensen die het echt nodig hebben.
• Minder bureaucratie.
Op basis van de doelen is de nieuwe WMO ontwikkeld naast een (aangepaste) AWBZ.
De AWBZ gaat terug naar haar oorspronkelijke doelstelling ofwel naar het leveren van zware zorg voor bijzondere groepen. Zo is de extramurale geestelijke gezondheidszorg en de intramurale gezondheidszorg gedurende het eerste jaar al overgeheveld naar de zorgverzekeringswet. De huishoudelijke hulp is per 1 januari 2007 overgeheveld naar de WMO.
De WMO regelt lokale verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning en heeft daarmee niet het karakter van een algemene voorzieningenwet gekregen. De overheid stelt als wetgever de omvang vast van het speelveld en de regels. Binnen deze randvoorwaarden moeten partijen lokaal onder regie van de gemeente zelf invullen hoe zij de wet uitvoeren. De WMO verplicht dat burgers en lokale organisaties betrokken worden bij het opstellen van het beleid en dat eens per 4 jaar verantwoording wordt afgelegd. Duidelijk moet zijn hoe de gemeente presteert ook ten opzichte van andere gemeenten. Doen buurtgemeenten het beter, dan kan het eigen gemeentebestuur hierop aangesproken worden.
De gemeenten hebben binnen de WMO 9 prestatievelden waar zij verantwoordelijk voor zijn:
• Het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten.
• Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.
• Het geven van informatie en advies en cliëntondersteuning (het lokale loket).
• Ondersteunen van mantelzorgers, daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien wij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers.
• Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
• Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
• Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd.
• Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen.
• Het bevorderen van verslavingsbeleid.
Deze prestatievelden zijn ingegeven door de samenvoeging van de welzijnswet, de WVG en (vooralsnog) de huishoudelijke verzorging uit de AWBZ.
Margreeth Bakema richtte zich vervolgens op de prestatievelden betrekking hebbend op de maatschappelijke participatie en zelfstandig functioneren, ofwel de ex-WVG en de huishoudelijke hulp. De samenvoeging betekent overigens niet dat de voorzieningen één op één zijn overgenomen, dit zou immers geen kostenreductie en vermindering van de zorgvraag betekenen.
Het compenseren van beperkingen ofwel het compensatiebeginsel is geïntroduceerd: het college van burgemeester en wethouders treft voor een persoon die beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen die hem in staat stellen:
• Een huishouden te voeren (woonvoorzieningen)
• Zich te verplaatsen in en om de woning (rolstoelvoorzieningen)
• Zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel (in het licht van de zelfredzaamheid)
• Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (vervoer in breder verband, het voorkomen van eenzaamheid)
Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college rekening met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Voorzieningen zijn onder meer:
• Inclusief-beleid (toegankelijkheid van gebouwen en mobiliteit)
• Collectieve voorzieningen (regiotaxi, maaltijdvoorziening, bood-schappenservice, klussendienst, wasserijservice, kinderopvang enz.)
• Individuele voorzieningen (in natura of pgb)
Voor de implementatie van de WMO hebben veel gemeenten vooralsnog de modelverordening van de VNG overgenomen wat praktisch betekent de oude WVG en huishoudelijke hulp. De gemeenten zullen 2007 gebruiken om hun verordening verder gestalte te geven. In 2007 immers is er sprake van overgangsrecht, alle indicaties van voor 1 januari 2007 dienen uiterlijk 31 december 2007 herzien te zijn, op basis van de WMO.
De één-loket-gedachte is een stap voorwaarts, de hulpvrager hoeft zich maar op één plek te melden. Dit betekent ook een geïntegreerde indicatiestelling, voor zowel hulp als voorzieningen. CIZ, wettelijk indicatieorgaan van de AWBZ, is niet meer automatisch het indicatieorgaan voor huishoudelijke hulp, nu deze onder de WMO valt. Argonaut bijvoorbeeld indiceert ook in het kader van de WMO. De WMO betekende eveneens dat gemeenten diverse aanbieders kunnen contracteren en niet, voor bijvoorbeeld huishoudelijke hulp alleen de Thuiszorgorganisaties.
In de toekomst wordt verwacht dat de WMO verder wordt uitgebreid met bijvoorbeeld ondersteunende begeleiding, w.o. respijtzorg (ontlasting voor mantelzorg). Wellicht dat ook persoonlijke verzorging en verpleging in de thuissituatie van ouderen en chronisch zieken op termijn naar de WMO gaan.
Het eerste deel van haar lezing sloot Margreeth Bakema af met haar verwachting dat de komende tijd verder gesleuteld zal worden aan de herstructurering van het stelsel. Meer zal terecht komen op het oplossingsvermogen van de mensen zelf, zowel financieel als in praktische zin, minder zal worden opgelost uit het sociale stelsel. Dit zal tegelijkertijd betekenen dat een claim die elders neergelegd kan worden, zoals bij letselschade, alleen maar meer zal gaan voorkomen.
Nog voordat Margreeth Bakema haar presentatie kon vervolgen volgden er direct na de pauze enkele vragen, die leidden tot enige discussie.
Eén van de vragen luidde of de WMO nu daadwerkelijk tot minder bureaucratie zal gaan leiden of dat dit weer het bekende ‘waterhoofd’ zal zijn. Margreeth Bakema deelde mede dat er wel degelijk minder bureaucratie te verwachten zal zijn, maar dat de WMO niet per sé tot meer ‘handen aan het bed’ zal gaan leiden, niet van professionele krachten. Er zal meer en meer een beroep gedaan worden op familie. De regels zijn verder strenger, terwijl de eigen bijdragen hoger worden. Er zullen dus naar verwachting minder indicaties worden afgegeven.
Of dat beroep op familie, waar de WMO van uitgaat, ook gaat lukken, is evenwel de vraag; de maatschappij zit immers anders in elkaar dan 30 jaar geleden, toen er minder werkende vrouwen waren, waardoor zij meer beschikbaar waren voor ‘klusjes bij moeder e/o oma’.
Het aantal door de RIO’s afgegeven indicaties liep echter de spuigaten uit; de indicatiestellers waren vroegere hulpverleners, die alles ‘zielig’ vonden, zodat een indicatie snel gegeven was. Dit werd c.q. wordt echter onbetaalbaar, zodat er wel wat moet gebeuren. De vraag is echter of wij over voldoende mantelzorg beschikken. Hieromtrent sprak Margreeth Bakema de verwachting uit, dat dit niet het geval zal blijken te zijn, zodat de ‘beter-betaalden’ vermoedelijk meer en meer zelf zorg gaan inkopen.
Op de vraag waarom bij de indicatiestelling dan niet de ICF-classificatie gebruikt is, antwoordde Margreeth Bakema dat dit wel degelijk gehanteerd wordt. Deze classificatie (internationaal opgesteld door de World Health Organisation) beschrijft het menselijk functioneren; er wordt gekeken naar wat iemand wel en niet kan, hetgeen vervolgens wordt afgezet tegen de fysieke leefomgeving. Wanneer deze geen oplossing biedt, bepaalt dat de benodigde zorg/behoefte.
Voordat de lezing weer aanvang nam werd naar aanleiding van reactie uit de zaal nog opgemerkt, dat de gemeente vrijheid van uitvoering heeft. De WMO is dan ook geen voorzieningenwet, doch geeft slechts aan, dat de gemeente beperkingen moet compenseren; hóe ze dat doet, bepaalt zij zelf.
In het vervolg van de lezing (relatie WMO en letselschade) kwam naar voren, dat onderzoek heeft uitgewezen dat de ‘doorsnee’ huisvrouw vanaf haar 75e hulp nodig heeft. Dit leidde tot enige rumoerigheid in de zaal; immers, doorgaans wordt vergoeding kosten huishoudelijke hulp toch doorgerekend tot 70e levensjaar?!
Bij de presentatie van de vaststelling van de hoeveelheid benodigde hulp, bezien vanuit de WMO en bezien vanuit de letselschade kwam duidelijk naar voren, dat hier toch duidelijk sprake is van een andere invalshoek. Bij de WMO wordt ervan uitgegaan dat men zelf verantwoordelijk is voor het draaiende houden van het huishouden en wordt onder meer gekeken naar gebruikelijke zorg en mantelzorg; indien het eerste aanwezig is, wordt geen vergoeding (‘subsidie’ in de vorm van bijvoorbeeld PGB) gegeven, evenmin als bij mantelzorg, zij het dat dit laatste niet afdwingbaar is.
Bij de letselschade blijkt gebruikelijke zorg en mantelzorg niet zelden ‘samen’ te vallen (althans, dat onderscheid wordt minder [stringent] gemaakt), terwijl de jurisprudentie toch inmiddels wel heeft uitgewezen, dat langdurige mantelzorg niet ‘om niet’ hoeft te gebeuren, zodat daar wel degelijk een vergoeding voor betaald wordt.