Het NIS was te gast bij het Verbond van Verzekeraars/PIV. Het beloofde een enerverende bijeenkomst gezien de zes stellingen die zouden worden behandeld met een pro- en een contra-indicatie. Gaandeweg de discussie bleek niet elke discussie voor de verwachte tegenstelling garant te staan. Nu eerst de stellingen.

Stelling 1

De belangenbehartiger weet van een pre-existentie/predispositie maar dat niet meldt aan de verzekeraar kan medeplichtig zijn aan fraude.

Stelling 2

Economische kwetsbaarheid moet niet als aparte schadepost worden meegenomen maar in uitzonderingsgevallen een voorhoud resulteren inzake het verlies van arbeidsvermogen.

Stelling 3

Als er een deelgeschillenrechter zou komen, heeft dat een positief effect op de doorlooptijden van letselschadedossiers.

Stelling 4

Als verzekeraars ook de gerechtelijk kosten zouden gaan vergoeden zou dit qua belangenbehartiging ten koste gaan van een marktaandeel van de niet advocaten.

Stelling 5

Bij de schaderegeling moet volledige schadevergoeding het uitgangspunt zijn en niet een reële vergoeding

Stelling 6

Het PIV is slechts een kunstgreep ter beheersing en ter beperking van de alsmaar toenemende schadelast.

De beide heren, Theo en Maarten, hebben de nodige ervaring met betrekking tot de problematiek die ons dagelijks bezig houdt. Zowel het PIV als het advocatenkantoor Maarten Tromp bestond onlangs 10 jaar. Nog van harte met dit jubileum. Met betrekking tot de stellingen werd de handschoen opgepakt en met een kritische blik voorzien van de nodige humor werd het betoog neergezet. Na afloop van de discussies kreeg de heer Siewert Lindenberg het woord omtrent een nadere beschouwing over de knelpunten en de te verwachten toekomst met betrekking tot wetgeving, regelgeving en overeenkomsten betreffende letselschaderegeling. Ook het verleden werd in deze beschouwing betrokken.

STELLING 1

Theo stelde zich voor dat bij een vrouwelijke whiplashpatiënte de belangenbehartiger informatie diende te verstrekken van de problematiek die speelde voor onderhavig ongeval te weten overspannenheid en ernstige hoofdpijnklachten. Het verzwijgen van deze informatie kan gelijk worden gesteld met fraude als de claim is gebaseerd op uitsluitend het door deze mevrouw opgelopen letsel. Het verzwijgen van deze informatie kan gelijk worden gesteld met liegen. Ook als voorbeeld kan dienen het openbaren van een ernstige ziekte die de levensduur aanmerkelijk bekort waardoor de looptijd de te verrekenen schade wordt  beïnvloed. Het indienen van een claim zonder rekening te houden met deze informatie is gelijk te stellen met fraude. Als er al geen sprake is van een spontane meldingsplicht dan zal de advocaat in ieder geval een mededelingsplicht hebben als de verzekeraar om de betreffende informatie vraagt.

Maarten Tromp daarentegen is van mening niet om het verschoningsrecht heen te kunnen. Ook zou een vertrouwensregel worden geschonden door de advocaat als een cliënt hem vraag deze informatie niet te verstrekken. Deze beide beginselen zijn de basis op grond waarvan de advocaat dient te werken ten opzichte van zijn cliënt. Daarbij stelt Maarten behoefte te hebben aan een meer ontspannen regelingsklimaat.  Dat bereik je niet door de advocaat van de medeplichtigheid aan fraude te betichten.  In het huidige schaderegelingklimaat voelt een slachtoffer zich vaak al een verdachte in plaats van slachtoffer. Er kan geen sprake zijn van fraude aan de kant van de advocaat als deze bepaalde bekende informatie niet vermeldt en zeker niet als dit gebeurt op instructie van cliënt.

De zaal reageert dat er een vertrouwensbasis moet zijn van beide kanten. Verzekeraars  mogen niet zonder meer vragen naar de patiëntenkaart en zeker niet als hiertoe geen enkele aanleiding bestaat. De belangenbehartiger heeft daarentegen wel een meldingsplicht. Het onderhandelingsklimaat vertroebelt pas echt op het moment dat uitkomt dat bepaalde informatie die wel degelijk van belang zou zijn verzwegen bleken. Nogmaals wijst Maarten op verschoningsrecht. Uiteraard kan de advocaat de opdracht teruggeven. Ook dit blijkt praktijk. Uiteindelijk blijkt de zaal het eens te zijn over het indemniteitsbeginsel. Er moet schade worden vergoed, niet meer en niet minder.

STELLING 2

Theo is het van harte eens met deze stelling. Hij wil deze post niet normeren. Er is slechts een beperkte bandbreedte. Dit heeft te maken met het gegeven dat economische kwetsbaarheid voor iedereen geldt. Er zou slechts gesproken kunnen worden van een verhoogde economische kwetsbaarheid. Bovendien is er niet met enige zekerheid te stellen dat deze schadepost zich daadwerkelijk openbaart. Zijn oplossing wordt gevonden in het opnemen van een voorbehoud. Bij het realiseren van een dergelijk risico kan op maat schadevergoeding worden verstrekt. Maarten kan zich wel vinden in deze stelling zij het met nuances. Uit de stelling zou moeten worden geschrapt “in uitzonderingsgevallen”. Indien deze schade niet wordt geregeld zou het totale verlies van arbeidsvermogen een open eind moeten hebben. Of de schade wordt volledig afgewikkeld rekening houdend met goede en kwade kansen. Hierbij dienen dan de risico’s over en weer te worden afgewogen en overeengekomen.

Een deel van de zaal is een voorstander van normeren. Dit heeft te maken met eindeloze en vooral ook oeverloze discussies die veel tijd vergen en veel geld kosten en daarbij enorme frustraties opleveren bij slachtoffers. Er bestaat geen mogelijkheid om deze schadepost exact vast te stellen, daarom voor iedereen gelijk door middel van normeren. Gewezen wordt nog op een te voeren discussie in december 2008 bij NRL. Een ander deel van de zaal geeft aan dat normeren een vorm is van kansberekening en dit betekent dat de een bij een genormeerde vaststelling van economische kwetsbaarheid de één welvaart en een ander tekort komt.

STELLING 3

Maarten is voor een deelgeschillenrechter. Als een rechter zich heeft gebogen over een bepaalde schadepost zal de uitkomst hiervan door een slachtoffer beter geaccepteerd worden. Daarbij blijft altijd de mogelijkheid bestaan voor het aantekenen van beroep bij een geschil over de totale regeling. De kosten van belangenbehartiging blijven buiten deze regeling. Maarten verwacht een preventieve werking. Ook Theo is voorstander van deze stelling maar wijst daarbij op risico’s. De vraag is wanneer een rechter tijd beschikbaar heeft en dat mogelijk als gevolg daarvan vertraging optreedt in het schaderegelingproces. Als veel gebruik gemaakt gaat worden van de deelgeschillenrechter, gaan er dan geen wachttijden ontstaan? Is het alternatief niet een bespreekregeling tussen belangenbehartiger en assuradeur. Maarten geeft aan dat wat hem betreft de deelgeschillenrechter pas aan de beurt is na de bespreekregeling. Uit de zaal komt nog de opmerking dat een deelgeschillenrechter mede jurisprudentie vormt waardoor toekomstige procedures wellicht overbodig worden.

STELLING 4

Maarten is het eens met de stelling dat ook de gerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Dit zou wel eens ten koste kunnen gaan van belangenbehartigers, zijnde niet advocaten. Maar hierin ziet hij geen bezwaar. Theo daarentegen stelt dat de buitengerechtelijke kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidtoets. Gerechtelijke kosten zouden in rechte dienen te worden vastgesteld.

Verder wijst Theo op het risico dat er een vechtmarkt zou kunnen ontstaan in de belangenbehartiging. Deze situatie is al steeds meer aan het ontstaan bij meer belangenbehartigers en minder zaken. Bovendien stelt Theo dat er in verhouding weinig geprocedeerd wordt. Bij een vergoeding van de gerechtelijke kosten zouden meer procedures wel eens aan de orde kunnen komen. De vraag is of dit wenselijk is. Een alternatief zou kunnen zijn dat bij een gewonnen procedure de gerechtelijke kosten volledig voor vergoeding in aanmerking komen aan de in het gelijk gestelde partij. Maarten geeft aan het in ieder geval met het principe volledig eens te zijn. Het slachtoffer is ongewild betrokken in een procedure en bij zijn gelijk zouden alle kosten ook de gerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Nu vormen deze kosten mogelijk een drempel voor het slachtoffer om te gaan procederen, dit ondanks een te verwachten haalbaar resultaat. Dit is niet redelijk.

De zaal merkt hierbij nog op dat ook voor niet-advocaten een dergelijke regeling van toepassing zou moeten zijn. Bij het aangaan van een relatie, belangenbehartiger en slachtoffer, kiest een slachtoffer niet voor een advocaat of een bureau op basis van een mogelijk te voeren procedure. De vraag komt verder aan de orde of bij het aangaan van de stelling dit niet leidt tot veel meer procedures.

STELLING 5

In de gevoerde discussie wordt uitleg gevraagd van de interpretatie concrete vergoeding. Wat is concreet? Wat is volledig? Wat is reëel? Is een reële schadevergoeding meer of minder dan een volledige schadevergoeding. Maarten stelt zich op het standpunt dat gestreefd dient te worden naar een volledige schadevergoeding. Theo stelt dat er sprake is van non-begrippen. Verschillende parameters geven verschillende uitkomsten. Personenschade kan niet exact worden bepaald. Er is een schijnrealiteit. Een vergelijk met een situatie met ongeval en een situatie zoals die zou zijn geweest zonder ongeval. Daarbij is er sprake van een toekomst met ongeval in vergelijk met een toekomst zoals die had kunnen zijn zonder ongeval. Theo pleit voor een abstracte schadevergoeding. Maarten geeft nog een voorbeeld bij huishoudelijke hulp die door familie en vrienden wordt verstrekt. Is hier sprake van schade en zo ja, dient die volledig vergoed te worden? Hoe dient mantelzorg in dit kader tot een vergoeding van schade te leiden. Ook hier komt vanuit de zaal het indemniteitsbeginsel weer naar voren. Een schadevergoeding dient zoveel mogelijk volledig te zijn. Een ander voorbeeld is het smartengeld. Hierover wordt gesteld dat deze schadepost binnen de daarvoor geldende marges dient te worden vastgesteld. Ook hier de vraag, wat  is reëel? Wat is volledig? Siewert merkt hierbij nog op dat wat hem betreft de schade volledig dient te worden vergoed zodra die kan worden vastgesteld. Ook het begrip goede en kwade kansen wordt in deze discussie betrokken. Maarten geeft  aan voorstander te zijn van het bepalen van uitgangspunten gevolgd door berekenen. Eventueel zouden de uitgangspunten gebaseerd kunnen worden op bedrijfseconomisch onderzoek en eventueel aangevuld met arbeidsdeskundigen-onderzoek. Uitgangspunt moet zijn om een slachtoffer financieel in een positie te brengen zoals die zou zijn geweest in een situatie zonder ongeval.

STELLING 6

Deze stelling dateert uit 1998. Maarten stelt dat de stelling toen meer opging dan nu. Schadebeheersing is akkoord en vanuit verzekeraaroptiek ook begrijpelijk. Het PIV geeft mogelijkheden hiertoe. Alle assuradeuren zouden zich dienen te conformeren. Een belangrijk aspect in deze is dat verzekeraars zich schriftelijk dienen te melden bij het slachtoffer met de mededeling dat men gebruik kan en mag maken van belangenbehartiging. Nu wordt tijdens een gesprek tussen assuradeur en slachtoffer vaak de mogelijkheid aangegeven. In het PIV wordt uitgegaan van de wenselijkheid van belangenbehartiging voor slachtoffers. Ook bij een eerste gesprek zou de belangenbehartiging realiteit dienen te zijn. Theo is het eens met de stelling onder voorwaarden. Een kunstgreep mag niet worden uitgelegd als een listig middel. Tevens moet er een doel worden nagestreefd in het belang van beide partijen. Voor het slachtoffer wordt hiermee bedoeld dat deze niet ook nog eens slachtoffer mag worden van secundaire victimisatie. Voor assuradeuren geldt dat zij schade calculeerbaar maken door middel van normering en dat de schadevergoeding voor iedereen in een gelijk stramien wordt bepaald. Volgens Theo leidt dit voor slachtoffers tot optimale schadevergoeding. Maarten merkt op dat de calculeerbaarheid gevormd wordt door de wet van de grote getallen. Premie is calculeerbaar. Dit betekent dat de schadelast ook calculeerbaar is.

Maarten stelt verder dat er geïnvesteerd zal moeten worden in communicatie en in onderzoek. Dit maakt schade inzichtelijk en leidt tot een meer correcte afwikkeling. Dat transactiekosten daarmee stijgen mag geen bezwaar zijn. Theo stelt dat de transactiekosten juist gereduceerd kunnen worden door middel van normering en hij acht dat wenselijk. Een deel van de zaal reageert dat PIV uitkomst biedt voor een vlotte, correcte en optimale schadeafwikkeling. Een ander deel van de zaal uit de nodige scepsis.

Een tot nu toe boeiende avond werd hiermee afgesloten maar er kwam vervolg.

De grijze eminentie professor Siewert Lindenberg trad op op 03-04-2028. Hij nam met de zaal de periode van de afgelopen 20 jaar, 2008 – 2028, door. De periode waarin het PIV inmiddels een 30 -jarig  bestaan heeft gevierd. In het schaderegelingvak werd geïntroduceerd in 2012 de CAR, Central Anti-terrorism Register. In 2019 de MIW, Model Income Worldwide. Vanaf 2021 wordt de looptijd met betrekking tot verlies van arbeidsvermogen berekend volgens een DNA-profiel met aftrek van de AAR, Average Accident Risk. In 2023 werd artikel 7:658 BW afgeschaft en vervangen door het in het Chinese recht voorkomende artikel 7.1 waarin weergegeven staat: an employee has an opportunity to work. Klap op de vuurpijl is de in 2025 ingevoerde gedragscode 1: pay at first request. Dit betekent bij betrokkenheid bij een ongeval van een verzekerde, dat de verzekeraar dient te betalen en over hetgeen mogelijk teveel betaald is, dient te procederen voor teruggave. Vervolgens keert de Siewert Lindenberg van 2008 terug in de zaal.

Er volgt een opsomming van belangrijke zaken die te maken hebben met het letselschaderegelingsvak, zoals:

–          Het Drenth-arrest, 03-04-1987, BGK

–          07-06-1989, oprichting LSA

–          09-02-1990, het eerste LSA-congres

–          13-02-1992, Grootjes Academie LSA

–          1997, ASP

–          1998, PIV

–          2006, gedragscode

–          2007, keurmerk

Diverse informatiebronnen werden nog genoemd, zoals:

–          Verkeersrecht

–          Verenigingsnieuws NIS

In de afgelopen 20 jaar is uitgebreid stilgestaan en discussie gevoerd over causaliteit en toerekening, eind jaren ’80.

Verkeer en eigen schuld, jaren ’90.

Shockschade, eind jaren ’90 tot en met heden.

Omkeringregel, eind jaren ’90 tot en met 2000.

Verjaringsrecht, waarover binnenkort een proefschrift verschijnt van Lodewijk Smeehuizen

De privacy en de patiëntenkaart

De werkgeversaansprakelijkheid. Met betrekking tot dit laatste is volop in ontwikkeling, artikel 7:658 BW, artikel 7:611 BW, artikel 7:658 lid 4 in verband met de zogenaamde ZZPer.

De relativiteitsvraag zie Volendam/Enschede. Toezichthouders overheid beschermde belangen volgens rechtspraak van de week R.v.d.W, 2007, nr 397.

Smartengeld – in het kader van affectieschade.

Geboorteschade bijvoorbeeld verlies van arbeidsvermogen, looptijd en normering, buitengerechtelijke kosten, no cure-no pay, schaderegelingsbureau of letselschadeadvocaat en uurtarief. Deskundigen en deskundigheid in het kader van register, opleidingseisen, aansprakelijkheid, specialisme van de rechterlijke macht gevolgd door een uit te stippelen beleid met vaste jurisprudentie.

In Europa de buitengerechtelijke kosten alsmede de gerechtelijke kosten, te verwachten valt in de nabije toekomst ontwikkelingen met betrekking tot de aansprakelijkheid, advocatuur / belangenbehartigers, normering schaderegeling en deskundigen raadpleging.

Omtrent ontwikkelingen kunnen belangstellenden e.e.a. in de vakpers nalezen en wat het NIS betreft discussie voeren op het hiervoor bedoelde forum van het NIS.

Voor alle betrokkenen; Dank voor deze boeiende avond.